Heterdaad

Met de planning van het hotel begon het al.
Linda en ik kennen elkaar net een paar maanden en wilden eindelijk eens een weekendje samen zijn. Zonder familie, vrienden of andere verplichtingen. Ik had afspraken afgezegd en verzet en zij had haar hotelverblijf een nachtje verlengd.
“Heb je ook nagevraagd wat mijn nacht in jouw kamer kost?” vroeg ik haar.
“Nee, vergeten. Denk je dat het nodig is?”
“Normaal geef je bij een boeking aan hoeveel mensen overnachten. Dus ja, ik denk het wel.”
Ze keek me met een glimlach een beetje schuin aan en vroeg: “En als je nou eens het hotel inloopt en gewoon doorloopt naar mijn kamer?”
Ik keek haar met grote ogen aan, zag haar nog breder glimlachen en samen proestten we het uit.
“Ik? Zomaar naar binnen lopen? Je kent me echt nog niet zo goed, hè?”
“Durf je niet?”
“Durven, durven, dat weet ik niet.
Dat doe je toch niet. Of…?”

En zo is het gekomen dat ik gisteren aan het eind van de middag richting kamer 116 ging. Zo onopvallend mogelijk liep ik op mijn onderlip bijtend langs de receptie. Ik had mijn weekendtas aan de hengsels over mijn schouder gegooid om me zo te verschuilen achter mijn arm en die tas.
Om niet te lang in het zicht van de receptie te moeten staan, volgde ik de pijlen naar de trap, in plaats van te wachten op de lift.
In de lange gang op de 1e verdieping stond een schoonmaakkarretje bij een open deur.
Wat moeten ze nu nog schoonmaken, dacht ik bij mezelf. Dat is toch ’s morgens. Even na elven?
De vreemdste gedachten schoten door mijn hoofd. Controle? Tandenborstels tellen?
Gelukkig kwam ik bij de deur van de kamer. Hoog en kort ademend klopte ik aan.
“Ik kom eraan,” hoorde ik haar roepen.

Ik klopte nogmaals. Nu wat harder en sneller.
“Ja ja, ik ben er al”
Ze opende de deur en over mijn eigen voeten struikelend, viel ik naar binnen.
“En, hebben ze je gezien?”
“Ik denk het wel. Ik weet het niet. Wat is dat karretje in de gang?”
Ze keek even de gang in.
“Is er iets gezegd?”
Ik stond op, nam haar in mijn armen en zag haar lachende ogen. Ik begon te lachen en samen gierden we het uit.

De volgende ochtend, een beetje moe maar voldaan lagen we nog in bed, zei Linda: “Doen we vanmorgen hetzelfde als gisteren?”
“Ja, als jij uitcheckt, dan glip ik snel naar buiten en zien we elkaar bij mijn auto. Daarna gaan we wandelen.”
Door de drukte bij de receptie viel ik in de ochtend niet op en kon ik in een keer door naar de auto.
Met een big smile stond ik op haar te wachten toen Linda ook aan kwam lopen.
“Waar gaan we wandelen?” vroeg ze.
“Ik ken een wandelroute langs de rivier aan de andere kant van de stad. Moeten we wel een klein stukje voor rijden.”
“Prima, rij je dwars door de stad, of neem je de snelweg?”
“Dat maakt niet heel veel uit. Over de snelweg is langer, maar het rijdt ook wat vlotter.”
“Kan je de snelweg nemen? Dan kunnen we nog even stoppen bij het tankstation. Ik moet alweer naar de wc.”
“Dat is goed, dan ga ik ook nog even.”

In het tankstation had de wc natuurlijk een draaihekje als moderne strenge toiletjuffrouw.
“Heb jij geld?” Vroeg Linda, “Mijn geld ligt nog in je auto.”
“Het mijne ook. Ik heb hier alleen nog 50 cent.” En ik tover een muntje uit mijn broekzak.
“Zal ik mijn geld even halen?” vroeg ik.
Weer zie ik die glimlach op haar gezicht verschijnen.
“Nee, laat maar. Kom maar achter me staan.
Nee, dichter. Echt tegen me aan.
Zoals je anders ook graag doet.
Zo ja.”
“Ja, en nu?” vraag ik.
“Samen naar voren en als ik tegen het hekje sta, doe jij het geld in de gleuf.”
“Dat gaat toch niet. Dat past nooit.”
“Ja hoor. Let maar op.”

Terug in de auto giechelden we het weer uit.
“Wat ben je ook een dondersteen hè, Linda. Die kant ken ik helemaal niet van je. Ben je altijd zo?”
“Nou, eigenlijk niet. Als jij bij mij bent, wil ik stoute dingen doen. Misschien dat jij het kind in mij weer naar boven haalt?”
“En jij maakt dat ik nog mee doe ook. En weet je, een beetje geniet ik er ook wel van. Meer dan een beetje.”

Een half uur later wandelden we een wandelroute langs de rivier. Bij een hek leidde de route van de rivier weg.
“Kijk,” zei ik, “de rivier maakt hier een grote bocht en de wandelroute gaat tegenwoordig met een afkorting langs die boerderij in de verte terug naar de rivier daarachter. De oude route blijft het jaagpad, waar we tot nu toe op liepen, volgen tot waar de nieuwe route weer bij de rivier komt. Als we rechtdoor gaan, lopen we over een heel rustig pad en als ik me goed herinner, staat er ook nog een bankje om even te zitten.”
“Maar, kunnen we zomaar doorlopen? Er staat toch niet voor niets een hek?”
“En daar maak jij je na het hotel gisteren druk om. Ik zie opstapjes voor en achter het hek en die zijn er niet voor niets. Dus laten we maar gaan.”

Na tien minuten lopen zagen we het bankje. Het stond tussen struiken wat weg van de rivier en het pad. We liepen al even, dus waren we blij dat we even konden zitten.
Het uitzicht over de rivier verveelde mij al snel. Het uitzicht direct naast me was veel mooier. Linda moet hetzelfde gedacht hebben, want al snel verzonken we in elkaars ogen. Haar hand streelde mijn bovenbeen en mijn hand had de rand van haar blouse al snel gevonden. Mijn lippen raakten de hare.

“Ach Jan, wat jammer nou. Dit jonge koppel kent ons bankje ook en heeft het al bezet.”
Wij verstijfden en keken met een ruk om. Een oude vrouw aan de arm van een al even oude man glimlachte naar ons. Langzaam haalde ik mijn hand onder Linda’s blouse vandaan. Zij legde haar hand weer in haar eigen schoot.
“Kom Greet,” zei Jan, “laten we nog even een ommetje doen. Zo meteen zal ons plekje wel vrij zijn. Dag jongelui.”
Hij gaf ons een knipoog en liep met zijn Greet weg.

Weer lagen we met z’n tweeën in een stuip en toen we wat bijgekomen waren zei ik: “Nou zijn we toch nog bijna betrapt. Goed dat dat gisteren of vanmorgen niet is gebeurd.”
“Oh, nou je het zegt,” zei Linda, “Ik zag de prijslijst van het hotel. Die lag bij de receptie. De prijzen die ze hanteren zijn per kamer, zonder toeslag voor extra personen. Alleen het ontbijt is extra…”


Elke derde dinsdag van de maand komen we met vijf mensen bijeen om de uitwerkingen van een schrijfopdracht te bespreken. De opdracht voor december 2019 was:

Schrijf een verhaal met als thema “Half clandestien”

Foto van Immortal shots via Pexels

DAG!

morgen weer heen wat gaan we doen kwil niet geen zin maar waarom niet wat wil ik niet niet blij meer als ik in de auto stap naar jou als de bel gaat jouw ava op beeld
Hoe vertel je iemand dat de aarde niet meer rond is. Het is de waarheid
dansen vertellen wat ík moet hoe en wanneer de eerste dag daar de tweede bij moeders en mijn Kerst Oud en nieuw geregeld niets in te brengen boodschappen nog niet teveel en wat jij eet poezenvoer niet vergeten alweer op meteen morgen maar
Elke dag vertel je mij en hoe je voor me leeft
dominánt zei zij ja dat ben je een beetje té of te veel initiatief ach wat ook ik ben je kwijt ik wíl je kwijt DAG! wat zeg ik hoe zeg ik het
Hoe vertel ik jou
recht voor d’r raap bot wat ik voel níet voel mis wil wat wil ik eigenlijk
dat de vogels niet meer vliegen
eerst eens heen ‘k zie wel watik zeg


Elke derde dinsdag van de maand komen we met vijf mensen bijeen om de uitwerkingen van een schrijfopdracht te bespreken. De opdracht voor april 2019 was:

Schrijf een ‘monologue interieure’ (gedachtegang) van iemand die niet weet hoe hij afscheid van iemand moet nemen (Hoe vertel ik het?)

Foto door parthrpatel800 via Pixabay

Dag Herma

“Beste Henry, lieve Jet, beste vrienden en bekenden. Vandaag nemen we afscheid van Herma, jullie lieve vrouw, zus…”

De theeceremonie van Herma was altijd allesbehalve zen.
“Henry, mijn thee!”
“Henry, mijn thee is te heet.
“Henry, koekje!”
“Henry, mijn thee is koud. Ik wil nieuwe.”

De bel verloste hem. Voor even.
“Henry, heb je de bel niet gehoord! Er staat iemand voor de deur. Die moet ik toch ontvangen. Help me naar beneden.”
“Ja, schat. Ik kom al.”
“Als het Jet maar niet weer is, de trut.
Mijn sloffen, Henry. En mijn duster. Zit mijn haar nog goed? Help me dan toch.”
“Zal ik je steunen op de trap, schat?”
“Wát zeg je? Ben je nou helemaal gek? Wat als iemand dat ziet? Staat de rollator wel in de schuur? Je weet dat ik dat ding niet in huis wil.”
“Ja, schat.”
Stapje voor stapje, haar linkerbeen steeds weer voor zich uit slingerend, ging Herma omlaag.
“Nou, doe die deur maar open. Ik blijf niet eeuwig hier onderaan die trap staan.”
De deur kraakte open. Jet keek naar binnen. “Dag Herma, hoe gaat het?”
“Jezus Jet, wat moet jij nou alweer? Je bent hier bijna elke dag. En elke keer als ik mijn middagdutje wil gaan doen. Kan je me niet één dag met rust laten?”
“Hier zijn de boodschappen waarom je vroeg, Henry. Mét de koekjes die Herma zo lekker vindt.” Achter Henry’s rug gaf Jet hem het tasje in zijn hand. Kort streelde ze zijn vingers en hield zijn hand toen.

Stapje voor stapje, haar linkerbeen steeds weer omhoog slepend, ging Herma omhoog. “Rot op Jet. En Henry, zet die traproeden hierboven vast. Ze liggen weer los.”
Ze kneep even in zijn hand. Hij keek haar aan. Met een glimlach knipoogde ze naar hem. Haar kleine knikje omhoog was nauwelijks merkbaar.
Hij verstijfde. Keek diep in haar ogen…
Hij gaf een korte knik en rende met twee treden tegelijk naar boven. Bijna boven hield hij in.
“Kom schat, drink nog even thee met ons. We hebben verse koekjes.” Hij stapte verder naar boven, de voorlaatste trede overslaand.
“Pff, nee Henry. Ik ben die trap vandaag al een keer op en af geweest. Ik wil naar bed.”
“Maar zonder thee slaap je toch slecht, Herma. En dat woelen vind je zo vervelend. Kom nog even theedrinken.” Met zijn voet wurmde hij de laatste roede goed los en stapte door.
“En Jet? Die wil ik niet zien.”
“Die laat ik de keuken wel even doen, dan kan jij rustig je thee drinken. Als je straks lekker in je bedje ligt, slaap je zo in schat. Kom maar.”
In zichzelf mompelend liep Herma naar de trap.
Henry ging dicht achter haar staan.

“Aardig, invoelend, belangstellend. Zo was Herma, tot het laatst toe. Ondanks haar zwakke toestand, was ze altijd bereid bezoekers persoonlijk en hartelijk te ontvangen. Maar alleen in huis, werd een ongeluk haar noodlottig. Onverwacht heeft De Heer haar tot zich geroepen en begeleiden wij haar nu naar haar laatste rustplaats.”

Elke derde dinsdag van de maand komen we met vijf mensen bijeen om de uitwerkingen van een schrijfopdracht te bespreken. De opdracht voor maart 2019 was:
“Als stenen konden spreken…”

Spiegeltje

Hij hing daar maar aan de wand. De koning had hem in het boudoir van de koningin laten ophangen. In opdracht van haar natuurlijk, de schlemiel. Nu kwam ze elke ochtend voor hem zitten, met steeds weer de zelfde vraag.
“Spiegeltje, spiegeltje, aan de wand, wie is de schoonste in het land?”
Vroeger kwamen er allerlei mensen langs. Met allemaal hun eigen vragen. En hij had zijn roeping gevonden in het altijd vertellen van die ene speciale waarheid, de waarheid die de vragensteller het liefste wilde horen.

Soms kreeg hij heel lastige vragen: “Zal ik haar ten huwelijk vragen?”
“Zij is lief en haar vader schatrijk. Als hij sterft, erf jij alles. Trouw haar.”
Dat de aanstaande schoonvader nog dertig jaar op Magere Hein moest wachten, deed er niet toe.
En soms kreeg hij heel makkelijke vragen: “Waar heb ik mijn beurs toch gelaten?”
“Je vrouw bewaart hem voor je.” Hij vroeg niet naar de inhoud, toch?

Hij kon gemeen zijn, maar kinderen kon hij geen kwaad doen. Al die jaren had hij steeds weer de zelfde koninklijke waarheid verteld in zijn antwoord op de vraag van de Koningin: In heel het land was zij de schoonste.
Volwassene.

Maar hij was het al een tijdje helemaal zat. Nu het kind geen kind meer was, de laat-puberale trekken plaagden haar stiefmoeder steeds meer, kon het wicht de wereld alleen wel aan. Die ochtend verstoorde hij het evenwicht dat er al zo lang was.

Elke derde dinsdag van de maand komen we met vijf mensen bijeen om de uitwerkingen van een schrijfopdracht te bespreken. De opdracht voor februari 2019 was:
Herschrijf een (deel van een) sprookje uit het zichtpunt van de slechterik.

Foto via Pixabay

Het beest

Het dekentje om mijn schouders en Jannus op mijn schoot houden de koelte van de avond nog een beetje van mij vandaan.
Weggedoken in mijn luie stoel verslind ik de regels van mijn thriller.
Met één oog op de woorden, reik ik naar mijn mok. Terwijl ik een zin ten einde lees, blaas ik er in. Met de mok aan mijn lip kijk ik er even in. Leeg.

In mijn ooghoeken zie ik een beweging. Onwillekeurig span ik al mijn spieren en mijn hart zit in mijn keel. Schoot daar iets weg?
Met grote ogen blijf ik naar dat punt kijken. De schaduw tussen de pedaalemmer en de buitendeur. En nu? Daan zit thuis bij zijn eigen kinderen en Jannus kijkt me alleen maar met een half opgeheven hoofdje en lodderige ogen aan. Waar zijn echte mannen als je ze nodig hebt? Zelf dan maar? Ik wil eigenlijk niet. Maar met dat beest in huis durf ik niet te blijven zitten. Laat staan naar bed te gaan.
Ik voel naar de bladwijzer, trek hem achter uit het boek en schuif hem langzaam tussen de open bladzijden. Het boek leg ik zachtjes op de grond. Ik til Jannus van mijn schoot, sta op en leg hem voorzichtig op de stoel. Tevreden drukt hij zijn snuitje weer in zijn staart en slaapt verder.
Trillend op mijn benen schuifel ik voetje voor voetje richting de keuken.
Achter de pedaalemmer, daar moet hij zitten. Dat vieze beest. Gelukkig niet bij de kastjes deze keer. Of achter de plint…
Op een been balancerend zak ik door mijn knie en met mijn andere voet geef ik de emmer een zetje de hoek in. Het beest springt op, wringt zich door de kier van de deur. Ik zie hem het terras over rennen en onder de schutting door gaan.

Met een sukkelgangetje komt Jannus nu ook aanlopen. Hij snuffelt wat aan zijn bakje en gaat dan voor de kier van de deur zitten. Met zijn hoofd gedraaid omhooggericht, lijkt hij mij vragend aan te kijken: “Je staat hier toch, waarom heb je de deur nog niet open gedaan?”
Ik open de deur iets verder en in alle kalmte loopt hij het terras op. Ga hem pakken Jannus, denk ik bij mijzelf.

Opgelucht, maar vooral trots app ik Daan dat ik vanavond zelf een beest de dood heb ingejaagd, of zoiets.
Hoewel hij online is en het bericht heeft gezien, duurt het even voor hij reageert: “Oh, heb je het muisje al gevonden? Dan moet ik er morgen nog een meenemen ;-)”
Mannen!

Elke derde dinsdag van de maand komen we met vijf mensen bijeen om de uitwerkingen van een schrijfopdracht te bespreken. De opdracht voor oktober 2018 was:
Schrijf een grappig verhaal over iets waar je heel bang voor bent. Uit het verhaal moet wel duidelijk worden wat de angst precies is.

Het Lot

20170910_115403De tafel in villa MASINI-LUCCETTI

Met zijn vieren zitten we ’s avonds aan tafel. B sluit net het voorlezen uit het manuscript van haar zeer jonge leven af: “…De isoleercel hoefde ik niet opnieuw in. Daar had mijn therapeut me voor behoed.”
Met tranen in mijn ogen heb ik zitten luisteren. Zo jong en al zoveel doorgemaakt.
“Een prachtig deel van je boek,” zegt I, “dat zou ik er zeker in laten.”
“En kan jij nu eens iets uit jouw manuscript voorlezen?” vraagt B.

“Natuurlijk. Jullie weten dat ik anderhalf jaar met PTSS thuis heb gezeten na mijn vrijwilligerswerk na de tsunami-ramp,” begint I. “Dit is een beschrijving van één van de medevrijwilligers. Het is een deel van de intro van mijn verhaal…”
De beschrijving van I schept niet alleen een duidelijk beeld van een van de personen die mee hielp bij de opbouw na de tsunami, het geeft ook een indruk onder welke omstandigheden de werkzaamheden moesten worden uitgevoerd. Hoe naast het bouwen van de nieuwe huizen, de lijken met hun babyhuidjes uit het water moesten worden gevist. Hoe het kleine jongetje rond de kist van zijn moeder aan het voetballen was, omdat hij niet beter wist.

“Nu jij, je hebt al verteld van je biografie in dichtvorm. Dat wil ik nu wel eens horen.”
Ik blader door mijn map, pak mijn gedicht “Over hoop” en lees het voor “…Genezen is een utopie want mijn hoofd Blijft over hoop…”

“En jij N? Wat heb jij geschreven?” geef ik het stokje door.
“Vandaag heb ik naast het begeleiden van jullie, niet geschreven. Ik moest nog werken. Maar, ik heb wat anders, iets grappigs uitgezocht. Met een persoonlijk verhaal over mijn chemo of het uitzoeken van de borstprothese wil ik deze fijne avond niet afsluiten. Het lijkt me mooier dit voor te lezen:
De poes had zich knus op mijn schoot genesteld…”

Daar zitten we aan tafel te genieten van onze verhalen. Vier mooie mensen, met ieder voor zich zijn eigen smetje.


Elke derde dinsdag van de maand komen we met vijf mensen bijeen om de uitwerkingen van een schrijfopdracht te bespreken. De opdracht voor september 2017: Neem een spreekwoord of zegswijze in gedachten. (bijv. boontje komt om zijn loontje; als het kalf verdronken is dempt men de put, of zoiets)
Schrijf nu een kort verhaal (max. 300 woorden) waarin dit spreekwoord ‘tot leven komt’ maar ZONDER dat spreekwoord te noemen. Het moet uit het verhaal blijken. Het mag echt of fictief zijn, als gedicht of als proza.

Mijn gezegde: Elk huisje heeft zijn kruisje

Rond

couple_beach_hands_4

Dit is een vervolg op ‘De laatste keer’

“Mevrouw, meneer, uw taxi rijdt zojuist voor.”
Een trekker met een pipowagen erachter rijdt vanaf de branding het strand omhoog.
“Moeten we daarin?” vraag ik.
“Mevrouw, het is een kort ritje naar het volgende strand. In de wagen kunt u prima zitten en tijdens de rit heeft u een mooi uitzicht. Links van u op de altijd prachtige zee en rechts van u op de duinen. Na de korte rit kunt genieten van een voortreffelijk diner waarna u na een digestief hier weer terug gebracht zal worden.”
“En alle kosten worden door u vergoed?”
“Natuurlijk mevrouw, ter compensatie van de mislukte reservering.”

Lees verder

De laatste keer

en-nu.jpg.jpg

Ik maak nooit iets mee, maar vanmorgen.
Ik stond nog met de stofzuiger in de hand, toen ik een appje van hem kreeg: “Nog een laatste keer bij jou eten? Zoals gewoonlijk?”

Hij komt wel vaker eten.
Maar we hadden het afgesproken.
Niet meer zoveel aandacht aan elkaar besteden.
Beiden weten we het.
Het kan zo niet langer.
Zijn aandacht is zo fijn, rustgevend, verhelderend.
Maar zolang hij haar ring draagt, een verboden vrucht voor mij.
Dat benauwt me.
Ik mag het niet toestaan.
Het is te veel een gevecht in mij.
Ik worstel er mee.
Net als hij.
Het verdelen van zijn aandacht.
Tussen haar.
En mij.
Ik merk het aan zijn berichtjes.
Soms heel spaarzaam.
Dan weer overvloedig.
Altijd lief.
Vol aandacht.
Opmerkzaam.
Soms te direct.
Maar ja, het blijft een man.
Gebonden door haar ring, is hij meestal sterk.
Maar hij kan zich steeds minder goed inhouden.
Hij zei het me zelf, met tranen in zijn ogen: “Ik heb mijn keuze gemaakt.”

“En daarna?” vroeg ik na zijn appje.
“Wat zegt jóuw hart?” had hij geantwoord.

Lees hoe het afloopt in ‘Rond’


Een tijd lang durfde ik dit verhaaltje niet te publiceren, omdat ik zeker wist dat iemand zich hierin zou kunnen herkennen.
Dat heb ik achter me gelaten. Het is een fijne fanatasie die niet zal uitkomen en daar heb ik vrede mee.

Afbeelding © Irma Theunisse; http://irmatheunisse.nl/zelfcensuur-uit-angst/

Schijnen

image-4407345

De optrekkende kou verdrijf ik met een flinke mok thee, een dekentje en een kussentje voor mijn billen. Nadat Loes en Jan, die van nummer 6, hun lichtjes hadden aangedaan, ben ik buiten op ons tuinmuurtje gaan zitten.
Het pleintje voor onze huizen is leeg. We hebben er allemaal een goed uitzicht over. Iedereen vond mijn idee de auto’s een avondje ergens anders te parkeren grandioos.

Vanaf de hoek komt een eerste groepje opgeschoten jeugd zingend ons plein op. Hun grote tassen zijn nog leeg, alle zaklampen nog vol en de keeltjes nog gesmeerd. Ze bellen aan bij Ans en Piet en zetten een keel op. “Rood, rood vogeltje, met je rooie jasje aan…”
Om mij heen gaan in de ramen al wat meer lichtjes aan. Kaarsjes, kerstverlichting. Alles wit, zoals ik heb gevraagd. Niet van dat bonte gedoe. Dat kan volgend jaar weer.

Lees verder

De volgende ochtend

Ow, wat bonkt mijn hoofd. Ik zal wel uit mijn bakkes stinken. Verschrikkelijk zo een lap leer in je mond.
Paps zei altijd al: “Na vijftig, als je wakker wordt zonder pijntjes, ben je dood.” Nou Paps, beide conclusies staan mij niet aan, maar je had wel gelijk.
Oops, langzaam opstaan Loesepoes. Dat schrijnende gevoel zal ook niet één twee drie weg zijn.
En kijk daar ligt mijn laken. Híj heeft hem veroverd. Ik dacht dat’ie naar huis zou gaan na zijn betaling.
Zijn geinige knotje is nu uit. Wat zijn zijn haren eigenlijk vet.
En de barbershop heeft hij ook al een tijdje niet vanbinnen gezien.
Wat hangt er eigenlijk in dat baardje? Iew, ik denk niet dat ik het wil weten.
Wat hééft me bezield hém naar binnen te laten? Maar ja, alleen thuis zijn, is ook maar niks. We zijn en blijven gezelschapsdieren, maar ow god, wat een vieze kerel.
Ik ben blij dat hij nog wel even buiten bewustzijn zal zijn, met de halfslachtige prestaties die hij trachtte te verrichten ondanks de hoeveelheid coke die hij tot zich had genomen.
“Hé, blasétrut, heb je al koffie gezet? En de rest van mijn geld, heb je dat al gehaald?”

Elke derde dinsdag van de maand komen we met zes mensen bijeen om de uitwerkingen van een schrijfopdracht te bespreken. De opdracht voor oktober 2016: Schrijf in ongeveer 200 woorden een verhaal met de woorden “gezelschapsdieren”, “bewustzijn” en “blasétrut”.

Angst

1200px-Stolperstein_Else_Liebermann_von_Wahlendorf_Berlin_Budapester_Strasse

Foto van Axel Mauruszat – Eigen werk, Attribution, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=3681895

Acht uur. Annechien Steenhuizen opent het journaal.
Goedenavond dames en heren. Er is een grote politieke rel ontstaan rond het voorlezen van de troonrede door Zijne Majesteit de koning. Zoals bijna traditiegetrouw was de tekst van de troonrede al bekend en door de politiek commentatoren uitgeplozen. Toch zorgde de koning vanmorgen voor een zeer grote verrassing. Kijkt u zelf.

Lees verder

Grijze muismus

Bij de schrijfcursus op Letterdyfe moesten we als oefening een stukje schrijven in de trant van de beschrijving in “De Kleine Gids voor de niet-bestaande vogels van Europa” van O.C. Hooymeijer (een leuk boekje). Dit is de beschrijving van mijn verzinsel, de Grijze muismus.

Lees verder

Mijn voornaam

Naar aanleiding van een cursus op Letterdyfe in Ierland moesten we als oefening het verhaal van het ontstaan van onze voornamen schrijven. Waarom heb je de naam die je ouders je gegeven hebben? Dit is een mogelijk verhaal zoals het bij ons thuis had kunnen plaats vinden.

“Joop, je piept weer!” Ze wijst op haar oor.

Joop drukt zijn oorstukje wat beter in zijn rechteroor. Daarna tilt hij zijn trui een stukje op en haalt tussen de knoopjes van zijn hemd door het kastje naar voren. Hij draait een beetje aan het knopje van het kastje en hangt het weer voor zijn buik.

Lees verder

Misselijk

“Martin, heb je even voor me?”
“Zeg Ellie, waar was je eigenlijk vanmorgen?” onderbreekt Martin haar.
Ze kijkt naar haar man, glimlacht even moedeloos en beantwoordt zijn vraag met een zucht, “Hoezo?”
“Nou ik had je even nodig, maar je ging niet aan je telefoon. En toen ik even later thuis was, was je er niet.”
“Waarom was je thuis dan? Moest je niet werken?”
“Jawel, maar de papieren waaraan ik gisteravond nog tot laat heb gewerkt, kon ik maar niet in mijn tas vinden. Ik had ze echter dringend nodig. Daarom wilde ik vragen of je ze kon brengen. Je hebt toch niets beters te doen. Toen je niet antwoordde, ben ik ze gaan halen. Had ik mooi een goede gelegenheid om die leuke vriendin van je, hoe heet ze ook alweer? O ja, Loes. Loes de stoeipoes. Om die weer eens te zien.”
“En, gevonden?” vraagt Ellie met een iets luidere stem dan ze eigenlijk wilde.
“Jawel, jawel,” zegt Martin ongeduldig, “maar hoe zit dat nou met jou? Waar waren jullie vanmorgen? Loes zou toch op de koffie komen, om even bij te kletsen? Ik vind het zo jammer dat ik haar niet heb gezien.”
“We hèbben ook koffie gedronken. Loes is vanmiddag geweest.”
“Oh, daarom. Wel jammer. Maar weet je wat ík vanmiddag had? Je kent Karin toch? Je weet wel, die rooie van de administratie. Die kwam aan mijn bureau …”
Ellie perst haar lippen op elkaar en kijkt even naar haar man zonder te luisteren naar wat hij allemaal zegt. “Martin, laat je werk nu even voor wat het is en luister eens naar mij.”
“Huh, ja, oké …”
“Je weet toch dat ik me al een tijdje steeds weer misselijk voel.”
“Ja, en?”
“Ik had er een beetje vreemd gevoel bij. Vanmorgen heb ik de afspraak met Loes verschoven en ben ik eerst maar eens langs de huisarts geweest.”
“Ja, je moest af en toe overgeven. Dat weet ik wel. Maar daarvoor hoef je toch niet meteen langs de huisarts. Moet je maar niet zoveel zuipen.”
“Nee, nee, dat is het niet. Het is meer dan zomaar een misselijke gevoel en daar wilde ik het met haar over hebben.”
“En wat heeft ze gevonden? Vast een of andere allergie. Dat heeft iedereen tegenwoordig.”
Ze laat haar schouders hangen en kijkt van hem weg. Een traan loopt over haar wang. “Nee, dat is het niet. Het is een griepje en ze zei dat ik de strip van de pil beter had kunnen afmaken.”

Vrijdag de 13e

“112 Alarmcentrale, wie wilt u spreken, politie, brandweer of ambulance?”
“Ambulance!”
“U wilt de ambulance spreken? In welke woonplaats?”
“Noorddorp.”
“Blijft u aan de lijn, dan verbind ik u door.”

Nog geen vijf minuten daarvoor zat ik nog aan mijn bureau achter mijn computer. Ik moest eigenlijk hoognodig naar de WC, maar wilde eerst nog snel wat afmaken. De druk op mijn blaas was hoog en ik zat een beetje op mijn stoel te wippen, toen mijn linkerbeen plotseling begon te tintelen. Ik kon me niet voorstellen dat ik hem had ingeklemd, ik heb een prima bureaustoel, maar toch viel hij in slaap. Nog over mijn been nadenkend, begon ook mijn linkerarm te tintelen. Nog meer ingeklemd? Dacht ik bij mijzelf.

Het beetje medische kennis dat ik had opgedaan bij de biologieles en bij enkele BHV cursussen, zei mij dat er iets goed mis moest zijn. Zou mijn gezicht vertrokken staan? Zou ik vreemd praten? Mijzelf die vragen hardop herhalend, kon ik mijzelf in ieder geval goed verstaan. Dat was een positief punt. Positief was ook dat het opstaan en het lopen naar de badkamer lekker vlot ging. In de spiegel herkende ik de bekende, kalende man van middelbare leeftijd. Hij keek een beetje verontrust. Ik maakte wat grimassen naar hem en stak met gemak mijn tong naar hem uit. Gerustgesteld door wat ik zag en wat ik had gehoord, liep ik de badkamer weer uit. Ik zal toch wel verkeerd gezeten hebben, dacht ik nog. Maar op de overloop struikelde ik over mijn eigen voet.

Het werd me snel duidelijk dat het echt niet goed zat en wonderlijk genoeg bleef ik daar heel rustig onder. Ik was alleen thuis en lag op de overloop op de eerste verdieping. Ik realiseerde me dat om mijzelf te redden, ik snel moest handelen. Een dokter kreeg ik in mijn toestand niet makkelijk binnen. Mijn prioriteit één werd naar beneden komen. Maar hoe dan? Mijn been wilde steeds minder doen waarvan ik dacht dat toch wel mogelijk moest zijn. Ten einde raad kroop ik naar de rand van de trap. Daar slingerde ik mijn rechterbeen, het goede, over de rand en nam mijn weerbarstige linkerbeen in de arm. Tree voor tree ging ik langzaam op mijn achterste de trap af. Mijn goede been voorop, daarna mijn tot onwillig aanhangsel verworden been goed leggen, om vervolgens aan de leuning vasthoudend, mijn lichaam te laten zakken.

Beneden aangekomen, zette ik direct de voordeur op een kier. Zo kon de dokter binnenkomen. Dat voelde als een enorme overwinning. Mijn been mocht dan ondertussen verlamd zijn, ik had wel voor anderen toegang verschaft. Voor mijn gevoel ging mijn geest nu steeds sneller te werken. 112 was mijn volgende prioriteit. Ik weet nog hoe ik kort even intens blij was met mijn mobiele telefoon en de noodknop op de login pagina. Met diezelfde noodknop kon ik echter niet mijn vrouw bereiken. Die moest toch weten waar ik uithing en als laatste wilde ik nog even naar de WC …

Mijn herinneringen van na het alarmeren zijn incompleet. Bovendien moet ik even ‘weg’ geweest zijn, want voor mijn gevoel was de ambulance er binnen een minuut en kort daarna ook mijn vrouw. Ze vonden me als ellendig hoopje mens bij de WC op de grond, niet meer in staat zichzelf voort te bewegen.

Maar in die paar vreemde minuten had ik me niet laten kisten door het foutje dat in mijn hersenen was ontstaan. Ik had al mijn doelen, op een ‘ongelukje’ na, gehaald. Een instelling die ik in de dagen, weken, jaren erna niet heb losgelaten.

Menselijke hersenen, gloeiend

Geschreven naar aanleiding van een wedstrijd van de web site kantelboek.nl.

Dansschool

Schröder Dansschool
Het geluid van een ruisende zee komt uit de luidsprekers. Na een paar tellen neemt de bandoneon het over en speelt het geluid van de golven. Terwijl paren weglopen, veren wij juist op en stellen ons op. Dit is ons liedje. Ze vlijt zich tegen mij aan, klaar om op mijn aangeven weg te stappen. Een – twee – drie – vier. Ik kom met mijn bovenlichaam wat omhoog. Op haar rechterbeen staand, komt ze met mij mee omhoog. Slow … en met een grote, langzame pas zweven wij weg.

Lang, lang geleden stond ik op de vrije dansavond een beetje onzeker aan de rand van dezelfde dansvloer. Kan ik zomaar iemand vragen, stelde ik mezelf de domme vraag. Nog voor ik mezelf antwoord kon geven, stond zij voor mij. Iets kleiner dan ik, zwart halflang haar, een mooie glimlach en lieve kuiltjes in haar wangen.
“Ken jij deze dans?”, vroeg ze mij.
“Natuurlijk.”
“Wil jij dan met mij dansen?” vroeg ze geëmancipeerd.
Ze trok me bijna de vloer op en weg waren we op de driekwartsmaat.
Er was direct een klik tussen ons. We hoefden niet aan elkaar te wennen. Zij voelde perfect aan welke kant ik op wilde en aan subtiele wijzigingen van haar houding wist ik precies als zij mij wilde waarschuwen voor ‘achterop komend verkeer’. Het voelde alsof we al jaren met elkaar dansten.
“Ik heet Mirjam. Hoe heet jij?”, begon ze het gesprek.
“Hi, ik ben Marc.”
“Er zijn niet veel jongens die de Weense wals willen dansen, dus ik moet altijd op zoek naar een partner. Ik ben blij dat ik je gevonden heb.”
Vrolijk kletsend dansten we zwierend over de dansvloer. Te snel was het lied ten einde, waarna zich onze wegen voor die avond scheidden.

De week erna stond ik er weer. Op nagenoeg dezelfde plaats. Ik was de dans van de week ervoor al bijna weer vergeten, maar met het starten van weer een driekwartsmaat, werd ik herinnerd aan die mooie meid. En als een duveltje uit een doosje stond ze weer voor mij.
“Gevonden! Ga je weer mee?”
“Natuurlijk. Graag zelfs”, antwoordde ik enthousiast.
En weer zwierden we over de dansvloer. De maat was wat sneller dan de week ervoor en het liep bij mij niet zo lekker deze keer.
“Sorry voor mijn gestuntel, mag ik het goedmaken met een volgende dans?”
“O ja, dat zou ik fijn vinden.”
Het geluid van een ruisende zee kwam uit de luidsprekers. Na een paar tellen nam de bandoneon het over en speelde het geluid van de golven.
“Ken jij de slow foxtrot?” vroeg ik haar.
“Ik ken de eerste basispassen. We zijn er net mee begonnen”, zei ze.
“Kom maar, dan beginnen we met die passen. Ik leid je wel door de rest.

De muziek is gevoelig, dromerig. Als één bewegen wij er op door de zaal, harmonisch en gracieus. Ze sluit haar ogen. Vertrouwt weer helemaal op mijn leiding en ze dompelt zich onder in de weldadige zee van ons samen zijn, de elegantie van onze bewegingen, het ritme van de muziek en mijn stevige houvast. Als ik in haar gezicht kijk, biggelt een traan over mijn wang. Het ontroert me te zien hoe ze geniet. Met haar in mijn armen, kan ik de traan niet wegvegen. Met een beetje ruizen zuig ik de zilte druppel van mijn mondhoek.
Ze hoort het en neemt mijn hoofd in haar handen.
“Vind je het ook zo mooi?”
Als ze me liefdevol een kusje geeft, ruik ik haar parfum. Ze heeft het in al die jaren niet gewisseld.
 

Onze dans

Het geluid van een ruisende zee komt uit de luidsprekers. Na een paar tellen neemt de bandoneon het over en speelt het geluid van de golven. Terwijl paren weglopen, veren wij juist op en stellen ons op. Dit is ons liedje. Je vlijt je tegen mij aan, klaar om op mijn aangeven weg te stappen. Een – twee – drie, ik kom met mijn bovenlichaam wat omhoog – vier. Op haar rechterbeen staand komt ze met mij mee omhoog. Slow … en met een grote langzame pas zweven wij weg.
De muziek is gevoelig, dromerig. Als één bewegen wij er op door de zaal, harmonisch en gracieus. Ze sluit haar ogen. Vertrouwt helemaal op mijn leiding en ze dompelt zich onder in de weldadige zee van ons samen zijn, de elegantie van onze bewegingen, het ritme van de muziek en mijn stevige houvast. Als ik in haar gezicht kijk, ontsnapt me een traan. Het ontroert me te zien hoe ze geniet. Voor eeuwig zo dansen, als dat eens kon.

Muziek: Biscaya


3 september 2018

Lieve M.
Nooit meer samen zweven.
Rust zacht.

Marc.

Bedrog

Wolken en zon
Ik hoor onze muziek zachtjes op de achtergrond. Als ik mijn ogen sluit, kan ik je zien staan. Je rug naar me toe, in gedachten verzonken naar buiten kijkend. Ik strek mijn armen naar je uit, pak voorzichtig je hoofd en kus je zachtjes op je achterhoofd. Je draait je hoofd even naar me om en kust me op de wang terwijl ik voorzichtig door je nog wat natte haren woel. Ik til ze van je schouders en haak ze achter je oren.
Een vleugje van je sensueel verleidelijke parfum waait voorbij. Om nog meer van je geur te genieten, leg ik mijn neus in je nek. Nog met gesloten ogen adem ik zachtjes tegelijk door mijn mond en mijn neus in, zoveel mogelijk genietend van je geur.
Daar waar mijn lippen je huid raken, geef ik je zwoel een zoen. Mijn vingers schuiven je t-shirt tot navelhoogte en terwijl ik je nek met mijn tong verder verwen, ga ik met mijn vinger langs het randje van je navel.
Loom leg je je hoofd achterover op mijn schouder en met je armen achter mijn rug, druk je mijn lendenen tegen je billen.
Ik voel hoe je je tegen mij aan vlijt en onze lichamen elkaar verwarmen. Wang aan wang genieten we van elkaar.
Als in een andere wereld voel ik jou hier bijna fysiek in mijn armen. Een dikke traan ontsnapt tussen mijn wimpers door en rolt via mijn wang op je schouder.
Ik open mijn ogen om hem van je af te kunnen vegen. Maar zo snel als ik je uit mijn herinneringen te voorschijn heb weten te halen, verdwijn je ook weer in de nevelen der tijd.