“Jij kan vast de Weense wals!”
“Ja hoor.”
“Dan dans jíj die met mij!”
“Oh zeker!”
Ze vlijt zich tegen mij aan
Haar hand in de mijne
Een hand om haar schouder
We passen als twee puzzelstukjes
“Je danst fantastisch.
Ik ben M.
Ben je er volgende week weer?”
“Maar natuurlijk!”